Geheimhoudingsbepaling houdt stand

Het gerechtshof Amsterdam heeft op 24 maart jl. de beschikking van de Rechtbank Amsterdam bekrachtigd. Het ging om de vraag of de 2 betrokken mediators een getuigplicht hebben ex. art. 165 RV of dat zij op grond van de geheimhoudingsbepaling uit de door alle partijen getekende mediationovereenkomst in samenhang met het NMI-Mediation Reglement 2008, welke integraal deel uitmaakt van eerdergenoemde overeenkomst, buiten deze getuigplicht vallen. De rechtbank besliste op 11 april 2019 al dat de mediators geen gehoor hoefden te geven aan de oproep voor een voorlopig getuigenverhoor. Het gerechtshof zag geen reden de bestreden beschikking te vernietigen. Volgens het hof kan er “geen andere conclusie mogelijk [zijn] dan dat [geïntimeerde] en [appellant] zijn overeengekomen dat de tijdens de mediation door hen ingenomen standpunten niet naar buiten (waaronder: de rechter) zouden mogen worden gebracht en dat beoogd werd een bewijsovereenkomst te sluiten die inhield dat de mediators niet als getuige(n) zouden kunnen worden opgeroepen”. Het verschil met een eerdere uitspraak van de HR inzake een zelfde discussie zit hem volgens het hof in het feit dat “aldaar niet een uitdrukkelijke bepaling tot het aangaan van een bewijsovereenkomst aanwezig was”. Ook de andere grieven van appellant falen – de geheimhouding is niet beperkt tot het (hoofd)onderwerp van de mediation en de geheimhouding kan niet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid opzij worden geschoven.

Hoewel deze uitspraak niet is gedaan door de hoogste rechterlijke instantie, is deze beschikking te zien als een steuntje in de rug voor mediators.

De volledige uitspraak is te lezen op https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2020:938

Geen reactie's

Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.